JC Blaak
beeldend kunstenaar

Beelden van bruggen

Een brug in een museum

IJsselstein en de Hollandse IJssel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
In de historische gegevens komt de naam van de rivier voor het eerst voor in het 860, onder de naam Isal.
In de 12de eeuw werd nabij de oudere nederzetting Eiteren een stein, ofwel kasteel, langs de IJssel gebouwd. Bij het kasteel, eigendom van de Van Amstels, ontstond rond 1300 de stad IJsselstein. Lange tijd waren de Hollandse IJssel en de onverharde kleiwegen langs de rivier de belangrijkste toegangswegen tot de stad. Aan het einde van de Middeleeuwen werd aan de noordoostzijde van de stad een stenen brug over de Hollandse IJssel gebouwd (voor het eerst te zien op de kaart van Jacob van Deventer uit ca. 1550) en werd IJsselstein ook vanaf het Jsselveld rechtstreeks bereikbaar. De stenen brug werd later vervangen door een draaibrug, recht voor de ingang van de IJsselpoort. Deze werd in 1907 vervangen door een ophaalbrug, welke in 1959 werd gesloopt. De huidige ophaalbrug is een naboosting van die brug uit 1907. Inmiddels wordt de rivier in IJsselstein drie keer overbrugd. Bruggen leggen een verbinding tussen twee oevers, dat is hun functie. Het is de taak van ons musem daar in historisch perspectief aandacht aan te besteden.
Maar bruggen zijn niet alleen technische constructies. De esthetiek speelt bij bruggen een belangrijke rol. Bruggen hebben dan ook altijd tot de verbeelding gesproken van kunstenaars.
J.C. Blaak is zo’n kunstenaar. Zijn bruggen verbinden echter niets: zij liggen als zuiver architectonische elementen op houten sokkels. Hij installeerde een driedelige brugconstructie tussen twee muren in het Stadsmuseum. Geen brug om overheen te lopen; hooguit om onderdoor te kruipen. Met genoegen tonen wij nu eens niet de brug als functioneel object, maar als autonoom kunstwerk.
De realisatie van dit kunstwerk was in handen van Hollandia B.V. uit Krimpen aan den IJssel. Hiervoor danken wij Hollandia zeer. De Hollandse IJssel heeft zo nog een onvermoede verbinding gevormd tussen het Stadsmuseum en dit constructiebedrijf.

Leo Adriaanse,
conservator Stadsmusem,
IJsselstein, 1998

Een fascinatie voor bruggen
De beeldend kunstenaar J.C. Blaak werd in 1953 geboren als schipperskind. De eerste vier jaar van zijn leven, kruiste hij met zijn ouders en jongere broer de Nederlandse rivieren af. Het schip van zijn ouders moet onder vele imposante bruggen gevaren hebben en de kleine kunstenaar in spé zal zonder twijfel toen tegen deze ‘reuzen’ opgezien hebben. Toen Blaak vier jaar oud was, gingen zijn ouders aan de wal wonen, op het Noordereiland in Rotterdam. Het Noordereiland dat midden in de Maas ligt was toen ter tijd met vier bruggen verbonden met het vaste land, twee spoorbruggen, de oude Willemsbrug naar het centrum en de Koninginnebrug naar Rotterdam-zuid. Het Noordereiland is een soort onafhankelijk tussengebied met een eigen sfeer dat door de brugverbindingen niet vervalt in een te groot isolement. De brug was voor Blaak de mogelijkheid om ‘ergens te komen’.
In zijn kunstenaarsloopbaan verschijnt de brug als metafoor pas laat – rond zijn veertigste – in zijn beeldende ‘vormentaal’. Zonder het bewust te willen, doemt op dat moment in zijn ‘beelden’ de herinnering aan de in 1981 afgebroken Willemsbrug op in het werk van deze Rotterdamse kunstenaar. Of zoals hij het zelf zegt; ‘ineens herkende ik in mijn beelden de brug die ik in mijn jeugd zo vaak bewandelde en befietste’.
Blaak heeft van jongs af aan iets met bruggen. De laatste jaren kan je dit ongetwijfeld een fascinatie noemen. In Blaak’s recente beelden krijgt deze fascinatie vorm.

Bruggen in beeld
In de oudheid reisden de mensen te voet ergens heen, daarna ontdekten zij het rijdier als vervoersmiddel en nog later de wagen. Bewegwijzering ontbrak, je keek naar de sterren of de zon en bepaalde zo de richting. Soms waren er obstakels of een onbegaanbare gebied. Je kon ook tegen een waterstroom in lopen en dan was het zoeken naar een doorwaadbare plaats. Stapstenen of omgevallen bomen konden de reiziger voor natte voten behoeden. Als de reiziger echter zwaar materiaal bij zich had, werd het al moeilijker om deze oversteekplaatsen te gebruiken. Oorlogvoerende volken bouwden waarschijnlijk de eerste echte bruggen. Zij wilden hun kostbare oorlogstuig niet aan de stroomversnelling opofferen. De oudste gevonden resten van bruggen dateren van 400 voor Christus.
De oude Romeinen wisten het bouwen van stenen boogbruggen zo goed te ontwikkelen dat veel van deze bruggen nu nog steeds het straatbeeld sieren van historische plaatsen als Rome en Rimini. In Maastricht staat de oudste Nederlandse brug, de middeleeuwse Sint Servaasbrug uit de deriende eeuw.

Steen was het meest solide bouwmateriaal tot de achtiende eeuw. Maar het gewicht maakte het karwei arbeidsintensief. Met de industriële revolutie in de achttiende eeuw ontstond een voorkeur voor gietijzer, dit materiaal was hanteerbaarder en bood door deze eigenschap meer mogelijkheden. De Engelsen bouwden in 1779 als eersten een gietijzeren brug, de Iron Bridge in Coalbrookdale, Wales. Deze brug bleef meer dan 130 jaar in gebruik.
Gietijzeren bruggen zijn, net als stenen bruggen, meestal boogliggerbruggen. Deze bruggen rusten op een gietijzeren of stenen boogvorm. De dominerende ronde lijnen onder het horizontaal georiënteerde ‘wegdek’ bepalen de esthetiek van de boogbruggen. Bij de stenen bruggen zijn de ronde vormen robuust, bij de gietijzeren sierlijk en ijl. Dit komt doordat gietijzer meer mogelijkheden tot versiering toelaat. Het opengewerkte materiaal heeft, behalve een visueel, ook een kostenbesparend en gewichtbesparend aspect. Het is nooit de esthetiek alleen, die de verschijningsvorm van de brug bepaalt. Bruggenbouwers kozen voor de boogliggervorm omdat het materiaal dit eiste.

Zowel steen als gietijzer zijn bestand tegen drukkracht maar niet tegen trekkracht, bij teveel trek breken deze materialen. Boogliggerbruggen hebben hoofdzakelijk te kampen met drukkracht en daar kunnen ze goed tegen. Een nog steeds in gebruik zijnde Nederlandse gietijzeren boogbrug is de Nieuwbrug over de Wijnhaven in Dordrecht uit 1851. De boog van deze brug is opgevuld met cirkelvormige elementen, deze ronde vormen benadrukken de gebogen lijn extra.
Met de ontwikkeling van hoogwaardige staalsoorten in de negentiende en twintigste eeuw, onderging het uitelijk van de brug een grote verandering. Hoogwaardige staalsoorten zijn beter bestand tegen trekkracht, dit vergrootte de technische mogelijkheden in de bruggenbouw. In het buitenland won de hangbrug - waarvan de ‘stabiliteit’ op trekkracht berust - aan populariteit. Ontwerpers tastten de grens van het mogelijke af. Architecten ontwierpen spectucalaire bruggen, soms zelfs zo spectaculair dat instorting niet kon uitblijven, ook hoogwaardig staal kent zijn grenzen.
Maar door geavanceerde bouwmethoden en door het gebruik van de computer - waardoor ingewikkelde berekeningen beter uit te voeren zijn - weet de bruggenbouwer momenteel beter binnen de grens van het mogelijke te blijven. Alhoewel de wens om grenzen te verleggen de mens waarschijnlijk zo ingebakken zit dat de in 1996 geopende Erasmusbrug menigeen de stuipen op het lijf wist te jagen. Deze brug had al snel een aantal ontsierende noodverbindingen nodig, om het door de wind in gang gezette ‘flutteren’ te temmen. Flutter is de de trillingsfrequentie die door wind of marcherende soldaten vaart krijgt en die zichzelf opzweept, al menig brug stortte hierdoor in. Een zeer spectaculaire instorting was die van de Tacoma Narrows Bridge in 1940. De flutter van deze hangbrug was zo gigantisch dat dit bij oversteek duidelijk te voelen was. Dat dit gevaar met zich meenracht was toen nog onbekend, bezoekers ervaarden het slingeren bijna als een kermisattractie; als uitdaging om de brug te betreden. twijfel over de veiligheid ontstond pas laat.
Een uur na het afsluiten van de Tacoma Narrows Bridge lag het grootste gedeelte van het wegdek in het water. Van dit dramatische moment bestaan tot de verbeelding sprekend film- en fotobeelden. Sinds deze ondergang beïnvloeden veiligheidseisen de visuele verschijningsvorm. Ontwerpers hielden meer rekening met de krachten van de natuur, een brug moet bestand zijn tegen een stevige bries en een harde storm.
Hang- en tuibruggen zijn gevoeliger voor windturbulentie dan de vaste bruggen, die het begin van deze eeuw in ons land geliefd waren. Deze vaste bruggen dansten weliswaar minder spectaculair op het ritme van de wind, maar waren wel veiliger. Stevige bruggen met een sterk horizontaal karakter domineerden het begin van deze eeuw ons eveneens platte landschap. De laatste jaren wil Nederland echter met haar bruggen ook de lucht in en zo het buitenland imponeren. De in 1996 geopende Erasmusbrug heeft internationale allure; zij danste echter - zoals de Tacoma Narrows Bridge - in de wind en werd met storm voor de zekerheid afgesloten.
Onze oude stevige bruggen zijn misschien minder prestigieus maar als overbrugging wel zo functioneel; ook bij storm kom je aan de overkant en daar is een brug volgens mij voor.

Een brug vormt een verbinding tussen twee van elkaar gescheiden gebieden.
Maar de brug bestaat ook uit verbindingen die de brug draagkracht moet geven. Bij stalen bruggen zie je deze verbindingen meestal duidelijk. De functionaliteit van deze verbindingen kan je tevens esthetisch ervaren. Materiaal bezit mogelijkheden, beperkingen en een verschijningsvorm. Deze drie aspecten bepalen, mede met het ontwerptalent van de architect, het beeld van de uiteindelijke brug. Bij de stalen bruggen van voor de Tweede Wereldoorlog hadden alle brugdelen gescheiden functies. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit door de mogelijkheden die ontstonden door het electrisch lassen Bij gelaste bruggen werd uitgegaan van de samenwerking van alle onderdelen; de brug als één krachtenveld. Hieruit ontstonden nieuwe ontwerpen.

Nederland bezit veel vakwerkbruggen uit het begin van deze of de vorige eeuw.
Deze bruggen zijn opgebouwd uit vakken warin diagonale en verticale lijnne domineren. Er zijn vele vakwerkpatronen mogelijk; vallende of stijgende diagonalen, ruiten, dubbel vakwerk, driedubbel vakwerk, etc. Vakwerk is stevig, het kan zowel druk als trekkracht verdragen. Soms bij eenvoudige bruggen is alleen de ligger van vakwerk, bij bruggen die meer belast worden, grotere overspanningen hebben of veel wind te verduren krijgen, zijn ook de zijwanden van vakwerk en soms nog een vakwerkdak, dit zie je vaak bij spoorbruggen. Rotterdam had voorheen over de Maas zo’n vakwerkspoorbrug. De daarnaast gelegen verkeersbrug, de oude Willemsbrug (1878-1981), was ook een prachtig dubbelvakwerk exemplaar, met bovendien nog eens een fraaie toegangspoort. Veel oude vakwerkbruggen zijn inmiddels vervangen of aan vervanging toe. Soms vanwege ‘metaalmoeheid’, maar meestal omdat de verkeersstroom dusdanig toenam dat bredere doorgangen nodig zijn. Er komen nieuwe bruggen voor in de plaats met een eigentijds uiterlijk. Rotterdamse bestuurders gaven opdracht de spoorbrug te vervangen door een spoortunnel en de oude Willemsbrug voor een moderne tuibrug. Bovendien moest er – om Rotterdam-zuid te ontsluiten – een extra brug komen, de Erasmusbrug. Deze domineert nu de skyline en laat de Willemsbrug uit 1981 in het niet zinken. De komst van de Erasmusbrug ontlast de verkeersstroom over de Willemsbrug dusdanig, dat je vaak denkt ‘die oude Willemsbrug had misschien best nog een tijd meegekund, al was het maar uit respect voor het verleden’. Als historisch monument uit de negentiende eeuw was het een mooie tegenhanger geweest voor de Erasmusbrug uit de twintigste eeuw.

Beelden en bruggen
Bruggen zijn verbindingn tussen twee van elkaar gescheiden gebieden. Ze zorgen ervoor dat je van de ene kant naar de ander kant van het water kan komen. In stedelijke gebieden zijn meer bruggen aanwezig dan in een landelijke omgeving, omdat er een drukkere verkeersstroom bestaat. Ze maken onderdeel uit van de economische stuktuur; tijd is geld en een brug is sneller dan een pont of een omweg. Bruggen zijn er voor iedereen, voor bekenden die elkaar bezoken, voor goederenverkeer, voor handelsreizigers, etc. Bruggen horen tot het publieke domein; tot de openbare ruimte.
We passeren een brug zonder nadenken, over de creatie ervan verwonderen we ons niet. Als je bruggen echter uit hun context licht – ze verplaatst naar een domein waar ze minder gangbaar zijn – verschijnen ze als bijzondere objecten; je ziet ze dan ineens staan. Dat bemerkte ik duidelijk in de zomervakantie van 1997, toen ik op doorreis naar Italië in het Oostenrijkse toeristenplaatsje Bregenz overnachtte. Op een avondwandeling langs het water passeerde ik een openluchttheater dat uitzicht bood over het meer.
Het podium bestond uit gigantische brokstukken van een voormalige brug. Boven het podium helde een wegdek vervaarlijk over, auto’s waren tegen de vangrail gesmeten of vormden een berg in het water onder de afgebrokkelde weg. Het was een imposant gevaarte. Nergens zag ik een bordje met gegevens van de maker en de toeristische folders gaven geen opheldering. Het indrukwekkende gevaarte lag daar, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Het lag niet in het water bij een groot cultureel centrum, maar in het meer bij een klein toeristenplaatsje, dat was zeer ongewoon.

De recente geschiedenis bracht meerdere ‘ongewone’ bruggen voort, een ervan is de nooit uitgevoerde Schroevenbrug van de Pop-Art beeldhouwer Claes Oldenburg. Deze kunstenaar diende een ontwerp in voor de nieuwe Willemsbrug in Rotterdam. De keuze viel helaas niet op deze unieke brug. Oldenburg laat zich, in zijn werken, inspireren door alledaagse voorwerpen en vergroot deze gigantisch uit of vervaardigt deze in een oneigenlijk materiaal. Hij maakte onder andere wasbakken van zacht materiaal, een gigantische wasknijper en een reuze taartschep. Doordat de kunstenaar de werken zo - door materiaal en formaat - uit de context van het dagelijks leven licht, krijgen de werken een surrealistische uitstraling. Reuze scheppen, gigantische hoeden en wasknijpers kan je niet alledaags noemen. Vanaf 1969 raakt Oldenburg geïnteresseerd in de schroef als vorm. Eerste vervaardigde hij verticale schroeven die voornamelijk vervreemden door het formaat. Iets later maakte hij de schroef in een flexibel materiaal, waardoor deze iedere mogelijke functionaliteit verliest. In 1975 ontwikkelde Oldenburg een gebogen schroef waar je onderdoor kon lopen; een poort. Deze poort is de de voorloper van het ontwerp voor de Willemsbrug. Bij het ontwerp voor de brug functioneren twee enorme schroeven als bevestiging voor de brug. De ene schroef staat met zijn kop op het Noordereiland, de andere met zijn kop aan de Maasboulevard.
De twee schroeven buigen met hun punten naar het midden van de Maas en verdwijnen in het water. Aan de twee bogen die zo ontstaan komt met kabels de brug te hangen. Had Rotterdam toen ter tijd gekozen voor deze unieke brug, dan had zij nu een brug bezeten die wereldwijd enig was in zijn soort. Dit kan je van de huidige nieuwe Willemsbrug allerminst zeggen.
Het ontwerp van Oldenburg was er één met een functie. Zij diende twee door het water van elkaar gescheiden gebieden met elkaar te verbinden. Dat de brug daarnaast ook nog eens een esthetische kracht bezat, was mooi meegenomen. Er zijn ook kunstenaars die de brug meer als object tonen. De in 1939 in Perzië geboren en in Amerika opgegroeide kunstenaar Siah Armajani maakt poëtische bruggen. Deze bruggen kan je niet altijd betreden. Vaak zijn het alleen ‘modellen’ voor mogelijke bruggen. Armajani toont de brug niet als architectuur, maar als kunstobject op tentoonstellingen. Door deze contextvermenging verandert de hele sfeer van de brug. Dat het functionele aspect niet bovenaan staat, zie je aan de onverwachte vormaspecten waar Armajani mee speelt. Deze bruggen prikkelen je intellectueel en visueel. Je herkent het beeld als brug, maar ervaart tegelijkertijd dat iets niet klopt. Zo maakte Armajani een model van een hangbrug. In het midden komt de brug echter niet bij elkaar omdat er een hoogteverschil bestaat tussen de twee naar elkaar reikende gedeelten. De ene brughelft schuift over de andere heen. Wil je van het laagste gedeelte naar het hoger gelegen deel of vice versa dan moet je een trapje gebruiken dat de twee niveaus verbindt. Deze brug is daardoor alleen geschikt voor voetgangers, terwijl het uiterlijk doet denken aan een gigantische verkeershangbrug. Deze tegenstrijdigheid spreekt de psyche van de toeschouwer aan, het beeld brengt je in verwarring, het dwingt je tot nadenken.

In Rotterdam veranderde Scott Burton in 1988, ter gelegenheid van de tentoonstelling Beelden in de stad een bestaande brug over de Westersingel. Burton maakt zoals hij dat noemt ‘sociale sculpturen’. Dit zijn beelden met een sociale functie. Hij koppelt het esthetische - net als Amajani - aan het functionele. Burton wil hiermee ‘de leefomgeving veraangenamen’. Bij Armajani lijkt het functionele in dienst te staan van het esthetische, bij Burton is dat andersom. Zijn creaties kan je het best benoemen als openbaar meubilair met een grote esthetische waarde. De brug die Burton in Rotterdam verbouwde, ligt over het noordelijk deel van de Westersingel. Hij verving de brugleuningen door twee langgerekte witte banken. Hierdoor veranderde de brug van passage tot verblijfsplaats; een plek om te rusten en voor ontmoetingen. Dit is een ingreep die de brug een wezenlijk andere inhoud geeft, waardoor een eerder onopvallende locatie ineens opvalt.

Ook de kunstenaar Paul Beckman vervaardigt meubilair-achtige beelden. Alleen gaat het hier om huiselijk meubilair. Hij liet zich voor een ‘leefhoeksculptuur’ uit 1982 tevens inspireren door de brug. Beckman ontwikkelde een zithoek die de elementen van de vakwerkbrug en de boogbrug in het ‘onderstel’ heeft. Een leeslampje hangt aan een ‘vakwerkkraan’ die staat op een verhoogd onderdeel van de bank Achter het geheel hangt een groot doek dat een wateroppervlak verbeeldt.
Beckman verplaatst hier de brug, die tot de buitenwereld behoort, naar de binnen wereld van de huiselijke sfeer. Dit is een vermenging die vervreemend werkt; tussen bruggen en bankstellen bestaat gewoonlijk nogal verschil. Je brengt het ene domein in contact met het andere domein waardoor iets vreemds gebeurd; je gaat over de afzonderlijke domeinen - die je normaal nauwelijks bewust bent - nadenken; privéwereld, publieke wereld en kunstwereld. Het beeld functioneert zo als ‘brug’, als verbinding tussen de domeinen die gewoonlijk van elkaar gescheiden blijven en dat levert een spannend beeld op.

Domeinen vermengen is wat alle bovengenoemde kunstenaars doen. Oldenburg brengt het alledaagse in de kunst en als dit uiteindelijk als kunst is geaccepteerd, integreert hij dit vervolgens in een functioneel ontwerp binnen een stadsplanning. Armajani brengt de brug naar het domein van de kunst. Burton maakt van een bestaande brug een stuk straatmeubilair en presenteert dit vervolgens als kunstobject. Beckman koppelt het huiselijke aan het openbare en presenteert dit in het het domein van de kunst; het museum of de galerie. Al deze creaties slaan een brug tussen territoria die eerst gescheiden leken en dat levert boeiende beelden op, die het oog strelen en de geest prikkelen.

Brugpatronen
In het vorige hoofdstuk behandelde ik kunstenaars die het domein van de brug vermengen met het domein van de kunst. In het werk van de beeldend kunstenaar J.C. Blaak vindt deze vermenging van domeinen ook plaats. Hij geeft bepaalde visuele aspecten uit de brugarchitectuur een plaats in het kunstdomein. Blaak begon zijn kunstenaarscarriere in 1981. Vanaf dit begin fascineren ritmische herhalingen hem. Zijn eerste serie beelden groepeerde hij toepasselijk onder de noemer Patronen.
Ook vakwerkbruggen bezitten een visueel ritmisch patroon van herhalingen. Het verwondert dan ook niet dat deze patronen op den duur in Blaak’s werk verschijnen. Soms maakt Blaak alleen een kubus van vakwerk, of een samenvoeging van kubussen. De andere keer plaatst hij vakwerk in de vorm van een aaneenschakeling, zoals je dat ook bij de vakwerkbrug waarneemt. Je kan bij deze beelden eigenlijk niet spreken van daadwerkelijke bruggen, zoals bij Armajani. Het vakwerk in de beelden prikkelt eerder onze herinnering aan een brug, meer niet.

Blaak minimaliseert zijn vormentaal; verticale, horizontale en diagonale lijnen wisselen elkaar af. Toch tonen de beelden niet minimalistisch of geometrisch. Door de herhaling en de manier van presenteren - op sokkels of als installatie - krijgen ze eerder een barokke uitstraling; zoals je dat bij sommige negentiende eeuwse vakwerkbruggen ook ervaart. Je zou kunnen spreken van minimalistische barok. Minimalisme en Barok zijn twee begrippen die je niet samen verwacht. Blaak maakt deze koppeling mogelijk. Het minimale overstijgt zichzelf in de herhaling en bereikt zo een maximum. De beelden van Blaak lijken formeel, omdat hij slechts met de gegevens horizontaal, verticaal en diagonaal werkt. Toch kan je ze niet alleen op hun vorm beschouwen, er is ook een inhoud. De beelden vloeien voort uit visuele ervaringen die uit de ‘werkelijkheid’ komen. Deze beelden uit de ‘werkelijkheid’ bezitten - behalve een formele - ook een symbolische betekenis. Voordat Blaak met de bruggenserie begon maakte hij een serie torens. Blaak interesseert zich voor deze verbindingen. De toren zoekt verbinding met het hogere, richt zich verticaal omhoog. De brug zoekt meer een verbinding in het horizontale vlak.
De brug blijft op het niveau van ons aardse bestaan; bruggen verbinden mensen door het overbruggen van onbegaanbaar gebied. De brug is daardoor een monument voor het beslechten van afstanden en obstakels, voor verbroedering. Een gevaarlijke stroom overbrug je, een ‘onherbergzaam’ dal ook. Het woord ‘overbrugging’ heeft diverse begripsinhouden, als structureel object maar ook als metafoor.
De brug spreekt tot de verbeelding, je kan ‘een brug slaan’, een ‘ezelsbrug gebruiken’, of ‘een overbruggingsperiode inlassen’. Het betreft hier uitspraken waarin het woord ‘brug’ metaforisch functioneert, zonder naar materiële objecten te verwijzen. De betekenis van brug als verbinding speelt in deze metaforen altijd een rol. Een brug verbindt, het kan een denkbeeldige verbinding zijn of een daadwerkelijke verbinding. Bruggen zijn belangrijk voor het functioneren van mensen. Ze zorgen dat we sneller van de ene plek op de ander kunnen komen. Maar ze zorgen - in metaforische zin - ook dat ons denken functioneert. We gebruiken ezelsbruggen om te kunnen onthouden of ‘slaan een brug’ tussen het ene en het andere begrip.
We associëren, we bouwen denkconstructies, dit zijn ‘bruggen’, ‘verbindingen’. We gebruiken ze om de wereld om ons heen te interpreteren. Al deze ‘brugvormen’ zijn noodzakelijk, iedereen gebruikt ze. Zonder brug zijn we beperkt; afgesneden. Je kan een land ontwrichten door bruggen op te blazen, het denken raakt ontwricht als ‘verbanden’ zoek raken.

De beelden van J.C. Blaak zijn geen daadwerkelijke functionele bruggen. Door de formele kenmerken associëren we de beelden echter met bruggen. We leggen in ons denken een ‘verbinding’ omdat ze de herinnering van een brug oproepen. Daardoor verschijnt het beeld als ‘monument’ voor de brug. Blaak speculeert op de verbindende capaciteit van onze geest. In 1995 ontwierp hij een beeld voor de beeldentuin van de verzamelaar Joop van Caldenborgh in Wassenaar. Het beeld stond op twee puntige pijlers, bovenop was een ‘vakwerktunnel’. Dit beeld bezat de visuele eigenschappen van een brug, maar functioneerde als een poort. Je kon er niet overheen, maar moest er onderdoor. ¹

Een ander interessant beeld maakte J.C. Blaak in 1996 langs de Vlaardingse Vaart in Vlaardingen. Aan weerszijden van de Vlaardingse Vaart plaatste hij een kubus waarvan de wanden uit vakwerk bestaan. Blaak lokaliseerde de kubussen dusdanig dat je kijkend langs de ene kubus over het water de andere kubus waarneemt. Het vakwerk van de twee kubussen stemde niet geheel overeen. Dit was gedaan zodat de toeschouwer moest vergelijken. In het spel van vergelijken trekt het oog een brug over het water, van de ene naar de andere kubus. Het oog trekt een brug van vergelijkingen, terwijl de vakwerkkubussen functioneren als pijlers, voor deze ‘kijkbrug’.

Dit jaar, 1998, voegt Blaak een interessante installatie aan zijn oeuvre toe. Hiermee prikkelt hij wederom de geest door het oog te verrassen. In het Stadsmuseum IJsselstein laat hij de brug niet als poort en ook niet als kijkbrug zien, maar als barriere. Een grote installatie, bestaande uit een horizontaal gesitueerde stalen vakwerktunnel, doorsnijdt de ruimte van muur tot muur. Wil je het achterste gedeelte van de ruimte betreden dan zal je moeten bukken. Om dit spectaculaire beeld kan je daadwerkelijk niet heen. Het ‘staat’ daar als monument voor alle brugvormen waar de passant gedachteloos aan voorbijgaat. Aan dit monument kan je niet voorbij lopen. Het betreft hier namelijk geen brug maar een obstakel in een vermomming van een brug. Brug en obstakel zijn tegengestelde, kunst en obstakel niet. Kunst bezit altijd een obstakelfunctie, het eist een pas op de plaats. Het eist aandacht voor wat tot dusver ongezien bleef. Als je de brug in het domein van de kunst brengt, dan eis je aandacht voor de brug in al haar facetten. je confronteert de toeschouwer met de diverse kwaliteiten van de brug. De brug in de kunst is daarom altijd een obstakel, want kunst en obstakel zijn min of meer synoniem.

Astrid Tanis,
kunsttheoreticus,
Rotterdam, 1998

¹ Helaas kon het beeld op het laatste moment niet geplaatst worden. In de gemeente Wassenaar gold een verordening dat kunstwerken - ook op privéterrein - de drie meter niet mochten overstijgen. De eigenaar moest ijlings verschillende beelden uit het park verwijderen en kon, tot zijn spijt, het beeld van Blaak niet plaatsen.